rijsoord banner

DORDRECHT. 31 October.
„Kees Spijkervet”. +
Een onzer meest bekende straatfiguren is in den afgeloopen nacht te 4 uur in zijne woning aan de Wijngaardstraat overleden: Cornelis Lelieveld, meer bekend onder den zoo geheel op zijn lichaamsbouw doelenden bijnaam : „Spijkervet.”
Kees werd den 22 Mei 1821 geboren en bracht het in zijn maatschappelijke positie weinig verder dan losse sjouwer. Met buitengewone spierkracht begaafd, was hij als zoodanig ook geheel op zijn plaats. Jammer dat de jenever een bijzondere aantrekkelijkheid voor hem had, ofschoon hij geen doorloopende dronkaard kon worden genoemd. Soms hield hij zich maandenlang goed, maar als hij dan weer wat geld had oververdiend, hielpen slechte vrienden en Vrouwen hem weer op het verkeerde pad en verdween tot de laatste cent en een groot deel zijner kleeren en sieraden - want meermalen was hij zelfs in het bezit van een gouden of zilveren horloge - door het keelgat. Dan kwam het vaak voor, dat de politie zich met hem moest bemoeien en soms heel wat agenten noodig waren om hem naar het bureau te brengen. Onder normale omstandigheden was hij echter niet vechtlustig of lastig en dit moet tot zijn eer worden gezegt dat hij, als hij werkte, steeds ijverig en gewillig was en zich nooit aan oneerlijkheden heeft schuldig gemaakt. Werd hij met geld uitgezonden, dan zou hij er nooit aan gedacht hebben zich aan drank te buiten te gaan; eerst moest zijn boodschap zijn afgeloopen en dat deed hij met de grootste nauwgezetheid.
Alle theorieën van drankbestrijders ten spijt, had en behield Kees een ijzersterk gestel, dat tegen de grootste vermoeienissen bestand bleek en hem zelfs tegen de gevaarlijksteziekten vrijwaarde.
Onverschrokken van natuur deínsde hij voor geen besmetting terug en dat was ook oorzaak dat hij in het oude gasthuis aan de Vischstraat meermalen geruimen tijd als hulp-verpleger werd in dienst gesteld. Belangrijke diensten heeft hij als zoodanig bewezen tijdens de groote cholera-epidemie van 1866. Zonder de minste aarzeling vervoerde hij zieken en lijken en, ondanks de gebrekkige voorzorgsmiddelen van dien tijd, schijnt nooit eenige besmetting invloed op hem te hebben gehad. Gaarne had men Kees dan ook in het gesticht in dienst gehouden, maar de zucht tot vrijheid, ook op het gebied van genietingen, maakte dat onmogelijk. En was hij dan eenmaal in het gewone leven teruggekeerd, dan ging het weer den ouden weg op. Zoo ging het hem ook, nadat hij voor de laatste maal, een dertig jaar geleden, in het nieuwe Ziekenhuis in dienst was. Weer goed in de kleeren zittend en ook weer in het bezit van een horloge, speelde de drankduivel hem weer parten en geraakte hij weer op straat. Als voorheen trachtte hij weer den kost te verdienen als sjouwer, maar ten slotte worden de verdiensten dun en moest Kees zijn toevlucht zoeken bij het Burgerlijk Armbestuur.
Medelijdende menschen voorzagen hem van kleeren, anderen gaven hem, wanneer hij z.g. met lucifers ventte, een kleinigheid en bovendien verhuurde hij zich als model aan kunstschilders, zoodat zijn karakteristieke kop ook naar buiten bekendheid heeft gekregen. Sedert eenige jaren heeft Kees ook de drinkgewoonte afgelegd en nog kort geleden zagen we hem bij publieke vermakelijkheden dienst doen als een levende reclame voor „Sluit Schiedam”. Op die wijze genoot hij een boerenleven, dat hem zelfs in staat heeft gesteld een voor zijn doen aardig snippertje over te legen en behoorlijk vast te zetten, om een fatsoenlijke burgerlijke begrafenis te kunnen genieten. Een langdurig ziekbed heeft hij niet gehad; eerst sedert een dag of tien is hij van de straat verdwenen.

Dordrechtsche Courant 01-11-1905