OTTO VAN TUSSENBROEK.
Henri H. van Calker bespreekt in een reeks opstellen in „Holland Express” de Schilders van Holland. In het nummer tien 12 dezer schrijft hij over onzen oude-stadgenoot Otto van Tussenbroek het volgende:
„In een mijner vorige artikelen wees ik er o.a. op, hoe het bij kunstenaars in ’t algemeen, dus ook bij schilders vaak zoo héél anders gaat den oorspronkelijk gedacht word en hoe, trots alle welgemeende, ouderlijke plannen, de kunstenaar eigen weg zoekt en zich baanbreekt, waarbij niet in staat is, hem ontrouw te doen worden aan de levenstaak, welke hij zich stelde en waartoe hij zich geroepen acht.
„Bij Otto van Tussenbroek is het niet anders gegaan. Indien hij den welgemeenden raad zijns vaders gevolgd had, zou hij thans geen schilder, maar advocaat en candidaat-notaris geweest zijn, in het vooruitzicht misschien om eenmaal zijn vader als notaris te Dordrecht op te volgen. Zijn roeping evenwel was eene andere, tot welke roeping onbewust zijn vader heeft medegewerkt. Als kind reeds werd hij door dezen, die zelf veel liefde heeft voor de schilderkunst, gewezen op de schoonheden van elk schilderij in zijne kleine verzameling en het Dordtsche museum en zoo groeide onbewust in den jeugdigen knaap de liefde voor de kunst. Hij begon te teekenen in de schilderachtige omgeving van Dordrecht, waar het water hem aantrok, zoodat hij het liefst zijn vrije uren op de breede rivier doorbracht, totdat zijn vader hem op l0-jarígen leeftijd - hij werd 5 Februari 1882 te Leiden geboren - eens medenam naar dan schilder KOLDEWEY, om diens oordeel over de teeken proeven van zijn zoon te vernemen. KOLDEWEY vond veel verdienstelijks in dit jeugdwerk en wilde den knaap wel verder opleiden, doch onder één beding, n.l. dat het schilderen als beroep zou worden gekozen. Dit besluit echter viel te ver buiten ’s vaders bedoelingen, zoodat er van eene opleiding door KOLDEWEY niets kwam. De drang tot schilderen werd echter ieder jaar sterker en sterker en ten slotte zou deze drang zegevieren. Via den handel (Wm. M.H. Muller & Co. te Rotterdam) en den kunsthandel, werd op 24-jarigen leeftijd, in 1906, de gewichtige stap gewaagd en vestigde Otto van Tussenbroek zich te Laren. Hij kwam er onder leiding van VAN DER VEN, wiens invloed duidelijk te bespeuren viel in zijn eerste werk. Zoo zag ik "op zijn atelier nog‘ een Larensch landschapje in fijn-grijzen toon, dat dezen invloed sterk aanwíjst. Otto van Tussenbroek voelde zich echter te cosmopolitisch aangelegd en had ook in zijn jeugd reeds te veel gereisd dan dat hij steeds in Laren zou kunnen blijven.
Zijn liefde voor groote steden herleefde en op zekeren dag trok hij naar Parijs, om de lessen der academie Julian te volgen. In Parijs heeft hij gewerkt als een razende en er ook veel geslaagde schilderijen uit meegebracht, welke op zijne tentoonstelling in 1912, in het museum te Dordrecht, o.a. zóózeer de aandacht trokken, dat dit museum het schilderij: „Pont Alexandre aankocht. Ook in Den Haag, bij Goupil (Boussod, Valedon & Cie.) had hij met zijn Fransche werk zeer veel succes.
Deze Fransche tijd is van groote bcteekenis geiveest voor den schilder, omdat hij een keerpunt bracht zijn wijze van. werken. Schilderde hij vroeger, onder van der Ven's invloed, voornamelijk in donkeren en grijzen toon, te Parijs keerde zijn werk zich naar het licht, hetgeen reeds onmiddellijk viel waar te nemen uit zijn allereerste schets, in Parijs gemaakt, een stadsgezicht, uit het atelier gezien. Er kwam een streven naar fijnheid sterke kleuren, waarvan zijn: „Moulín de la Butte” vooral een mooi voorbeeld is. Dit aan compositie stevige schilderij waarbij de huizencomplexen zich harmonisch oplossen, stond gestemd in een bij van Tussenbroek tot dusver ongekend fijnen toon, terwijl het ook aan opvatting en bouw iets geheel nieuws gaf. Het zou kunnen doen denken aan invloed van Cezanne, wel een bewijs, hoe ver bij van zijn eerste Larenscheperdiode af was. Een andere, zeer fijne studie uit dien tijd is de „Basilique du Sacré Coeur”, terwijl de bruggen van Parijs hem meer dan één tonig doekje, vol atmosferische fijnheid en lichtwerking insprireerden. Een bijzondere, ik geloof te mogen zeggen van dezen schilder te weinig bekende verzameling teekeningen was mede de vrucht zijner Parijsche studies.
Kranige met wat kleur verlevendigde karakterstudies zijn het uit het veelbewogend Parijsche leven: theaterfiguren, aapjeskoetsiers, straattypen, alles wat van Tussenbroek's vaardige hand te teekenen vond, werd oniddelijk in vlotte krabbels en schetsen vastgelegd, vol leven en spontaniteit, vol rake visie en doordringende karakteristiek.
Na den Parijschen tijd vestigde Van Tussenbroek zich opnieuw in Laren, waar hij gewoonlijk de wintermaanden doorbrengt, om des zomers elders te verblijven. Ook werkte hij voor den oorlog wel in Moll en Diest, in België.
Het lichte palet, dat hij uit Frankrijk had meegebracht, bleef in Holland niet alleen behouden, maar werd geleidelijk lichter en sterker, hetgeen vooral valt waar te nemen inzijn werk uit Volendam. Hij schildert er de haven en de schuiten, die met heur bruine zeilen schommelen op den plas, terwijl de avondzon het bruin zet in gouden gloed. Dan weer geeft hij een gevoelig schilderij van de lichtspelingen der zon op het rimpelende water, of ziet de markante lijning van de felrode daken en de hard-groene houten wanden tegen dan open hemel. De schilderachtige buurtjes ven Volendam, waar de houten huisjes als Neurenburger speelgoed aan den waterkant zijn neergezet, schildert hij met liefde en als de kleurige wasch aan de lijn te drogen hangt, maakt van Tussenbroek er een bijzonder fijn doekje van en deinen de witte en rode kleurtjes luchtig op den wind, terwijl de huisjes schoon en fijn zich spiegelen in het heldere water. In Volendam ook vindt hij, evenals in Laren, prachtkoppen om te teekenen, in welke portretten hij vooral de synthese zoekt te geven. Nu is het een visscher of boer, vol ruigheid en ruwe kracht met door den wind ingebeten gelaat, dun weer ziet hij den scherpen blik van den strooper, met vastberaden dicht genepen mond, of den peinzenden kop van een zwijgzamen landman, met diepliggende oogen.
Meer en meer ook heeft van Tussenbroek neiging voor grafisch werk, waarbij ik o.a. herinner aan zijn affìche voor de „Heks van Haarlem”, met Jan Musch als heks; aan het fijnzwierige biljet voor de Poppententoonstelling in het stedelijk Museum te Amsterdam en ook aan dat voor de tentoonstelling van het Algemeen Steuncomité in den huize Síx.
„Van Tussenbroek, die jong is en wien het aan werklust niet ontbreekt, is verder voornemens te gaan lithografeeren; terwijl als bewijs voor het veelzijdig talent van dezen kunstenaar zeker nog mag worden gewezen op zijne prettiggeschreven artikelen en opstellen over kunst in Onze Kunst: ‚Elsevier’s Maandschrift; Vragen van den Dag enz.”
Bij het opstel zijn gevoegd een drietal karakteristieke reproducties van werken van onzen oud-stadgcnoot voorstellende een „Straatje op Montmartre” en een „Laarder boer”, beide naar teekeningen en „Waschdag (Volendam)” voor een schilderij. Een fraaie foto geeft den schilder te zien in zijn atelier te Laren.