Onze lieve straatjeugd.
Onlangs is de aandacht gevestigd op de schandelijk baldadige wijze, waarop Amerikaansche schilders en schilderessen - vreemdelingen dus - door de straatjeugd te Haarlem werden bejegend. Straffeloos zijn zij gehinderd bij hun werk; op de Turfmarkt zelfs met afval van groenten gegooid. Als een nieuw staaltje van verregaande onhebbelijkheid werd ons medegedeeld dat Vrijdagmiddag aan de Amsterdamsche Poort een zestien-jarige jongen, die quasi stond te kijken te kijken naar het werken van een kunstschilder, plotseling op de schilderij spuwde. Direkt waarschuwde de schilder een politie-agent, die den jongen aanhield en proces-verbaal opmaakte wegens straatschenderij. Of hier evenwel termen zijn tot vervolging, is de vraag, daar de jongen beweert, niet niet opzet te hebben gespuwd, doch dat de wind hem onwillekeurig maakte tot bedrijver van een niet gewenschte daad. Het naar wij hopen grondige onderzoek zal wel uitmaken, of deze verklaring iets meer is dan wind. (Opr. Haarl. Ct.)