- Rijsoord, 14 September. Woensdag jl. hield de heer A.D. Marlet, Landbouw leeraar te Delft, in de zaal van den heer D. Van Warendorp eene vrije lezing over: "Vee- en veevoerder," waaraan wij het volgende ontleenen. Het jonge vee in het algemeen dient week voedsel te ontvangen. Een merkwaardig verschijnsel is het, dat men elk jong dier de moedermelk gunt, uitgenomen het kalf. De natuur wreekt zich echter over deze verwaarloosde opvoeding. Het beste bewijs hiervoor zijn vele sterftegevallen onder de kalveren. Het meest geschikte voedsel voor veulens na het spenen is het malsche weidegras, doch het bijgeven van fijnhaksel, en wel liefst haver, is zeer gewenscht. Haver is het paardenvoer bij uitnemendheid, geen enkel voeder kan daarmeer wedijveren.
Met mais kan men het paard wel vet houden, maar om het er mee krachtig, sterk en flink te houden, gaat niet. Jonge schapen, die in de wei loopen of op stal staan, verstrekke men eveneens krachtvoer en wel het liefst, zooals op Tessel, grondnotenkoek. Ook kan men lijnkoek of katoenkoek gebruiken. Drachtig vee moet meer hebben dan droog vee. De redenen hiervoor worden in den breede omschreven. Het overtollig verstrekken van jong voer en wel voornamelijk jonge klaver, is verkeerd. Men dienst het te vermengen met wat droogvoer, met wat haksel. Zonder dat ontstaat eene vergisting of eene verzuring. Is eene koe aan de melkgift, dan heeft zij des zomers aan het weidevoer genoeg; op stal moet het voer zoo saprijk mogelijk gehouden worden. Veel waterrijk voer als pulp en bieten geeft wel meer melk, maar minder botergehalte. Bij het mesten van vee dienst men bij het verstrekken van voedsel vooral op te letten, of het vee volgroeid is of niet. In het laatste geval moet er meer eitwitachtig voer verstrekt worden dan in het eerste geval. Volgroeide dieren geve men bij het mesten veel zetmeelachtige stoffen. Granen zijn hiertoe zeer aanbevelenswaardig, doch de duurte dwingt ons, toevlucht te nemen tot andere stoffen, zooals rijstemeel. Het mesten op een buitengewoon zwaar gewicht is een onpractisch mesten. Het fijn malen van het voer dient door het dier zelve te geschieden. Men moet het niet dwingen tot slikken, maar tot kauwen. In enkele gevallen echter is het malen, het breken, het koken of het weeken van voer soms noodig.
Na het eerste en het tweede gedeelte dezer rede werden door den heer Marlet talrijke vragen beantwoord. Onbegrijpelijk is het, hoevele veehouders deze gelegenheid ongemerkt laten voorbijgaan. Uit geen enkel der omliggende dorpen was er één aanwezig. Slechts 16 personen, allen uit deze gemeente, woonden deze gezellige bijeenkomst bij, die niet andere kunnen getuigen, dan dat zij dien avond veel geleerd hebben.
- De heer A.B. De Zeeuw alhier, komt voor op de voordracht voor de betrekking van onderwijzer aan eene openbare school te Leiden.